Geschiedenis zichtbaar gemaakt
Op 4 mei bezochten wij de tentoonstelling “De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen” in de Rotterdamse Kunsthal. Historisch gezien was dat een correcte invulling van deze dag. Maar ook in andere opzichten was ik blij, dat we toch nog gegaan
waren (na 5 mei zou de tentoonstelling afgelopen zijn).
De geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog werd hier zichtbaar, in tastbare (nou ja, je mocht er natuurlijk niet aankomen) zaken. De verhalen van vroeger werden levend.
De fiets met houten banden, waar mijn moeder me over had verteld, kon ik hier zien. Een andere fiets, gebruikt om een stencilapparaat aan te drijven, waarop illegale kranten werden gedrukt.
Andere voer- en vaartuigen: een opvouwbare motorfiets, een amfibievoertuig,
een kano die gebruikt was door Engelandvaarders, een tank.
Maar ook kleding, van uniformen tot jurken van parachutezijde en een sinterklaaskostuum met geheime opbergvakjes in mijter en tabberd. Vlaggen. Een typemachine. Een radiozender.
En heel
schrijnende zaken. Een compleet verzilverd bestek, geroofd van een joodse familie, en door de dochter van degene bij wie het terecht was gekomen geschokt afgestaan, toen ze hoorde van de herkomst. De joodse familie is nooit teruggekomen. Een speelgoedkist
van een jongetje, dat de oorlog in Nederlands Indië had overleefd, maar na die tijd toch als gevolg van de vele ontberingen was gestorven. Twee duivenpootjes – eigenaars van duiven (die door de bezetter gezien werden als veiligheidsrisico) moesten
hun dieren afmaken en de afgeknipte pootjes als bewijs inleveren.
Heel ontroerend: een oranje kinderjurkje, gemaakt van parachutezijde voor een ondergedoken joods meisje, ter gelegenheid van de bevrijding. Haar ouders zijn haar weer komen ophalen: een
van de weinige joodse gezinnen die de oorlog hebben overleefd.
En dat was wat ik nog het meest aangrijpend vond van deze tentoonstelling: alle vermeldingen van gezinnen, waarvan niemand is teruggekomen. Gezinnen, waarvan niet bekend is of er nog andere
familieleden in leven zijn. Oude mensen, jonge mensen, kleine kinderen: niet teruggekeerd uit Auschwitz, Bergen-Belsen of naar welk hels oord ze ook toe waren gebracht. De bekendmaking over de dood van die jongen van 20 uit een dorp in Groningen: zomaar geëxecuteerd.
Zijn vader moest het bericht via dit papiertje vernemen. Het kruis gemaakt van de palen, waaraan de terdoodveroordeelden op de Waalsdorpervlakte werden vastgebonden.
Het zijn voorwerpen, maar voorwerpen die door hun geschiedenis een diepe betekenis
hebben gekregen. Voorwerpen die ons iets te zeggen hebben. Beter gezegd: ze roepen, nee, schreeuwen ons iets toe! Denk aan ons, roepen ze. Denk aan al die mensen waarvoor wij staan!
Daaraan moest ik ’s avonds om acht uur denken, tijdens de twee
minuten stilte, met de landelijke dodenherdenking op de televisie.